+31 (0) 6 44272469
info@idnl.org

Vaderlandse verzen: het Egidiuslied

Vaderlandse verzen: het Egidiuslied

Het Egidiuslied is een klaaglied (elegie) in de vorm van een ‘rondeel’ dat rond 1390 in Brugge werd geschreven. Een beroepskopiist heeft de tekst ervan – compleet mét muziekannotatie boven en naast het gedicht – overgeschreven op een stuk geitenvel. Omstreeks 1408 werd dit perkamenten folium samen met 84 andere beschreven geitenvellen gebonden tot één boekblok (codex). In deze bundel zijn in totaal 147 liederen, 18 gedichten en 7 gebeden opgenomen.

Lodewijk van Gruuthuse (1422-1492), raadsheer van Filips de Goede, Karel de Stoute en Maria van Bourgondië, verwierf in de tweede helft van de 15de eeuw dit boekblok voor zijn bibliotheek te Brugge omdat hij een verwoed handschriftenverzamelaar was. Zo’n vijf eeuwen later, in 2007, koopt de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag deze codex van baron François van Caloen. Zijn familie had deze codex generatieslang in bezit en opgeborgen in haar boekerij op het kasteel Ten Berge in de gemeente Brugge.

Als het Egidiuslied in de 19de eeuw in druk verschijnt, wordt het op slag beroemd. Dit emotionele maar uiterst sobere gedicht over het verlies van een muziekvriend is, ongeacht het tijdperk waarin de lezer leeft, direct herkenbaar voor iedereen. Vandaar dat het zo ‘tijdloos’ overkomt.

Wie de schrijver van dit klaaglied is, weten we niet. Maar bij de bestudering van dit literaire hoogstandje rijst het vermoeden dat ene Jan Moritoen de dichter ervan zou kunnen zijn. Van deze Brugse poorter weten wij niet veel meer dan dat dat hij een welgestelde bontwerker en dichter was. Zijn vriend, wiens dood in dit gedicht betreurd wordt, zou weleens Gillis Honin (ca. 1340-1385) kunnen zijn. Het feit dat de naam Gillis in het Latijn Egidius luidt, versterkt dit vermoeden.

In de tweede helft van de 14de eeuw was Gillis Honin raadslid te Brugge. Vlak voor zijn dood werd hij benoemd tot schepen van deze stad. In het boekblok is nóg een lied opgenomen waarin de naam Egidius voorkomt. Uit de inhoud daarvan kan worden opgemaakt dat deze Gillis alias Egidius een fraai klinkende tenorstem had. Wij weten van Gillis dat hij makelaar was van beroep. Blijkbaar had hij geen geluk in zaken. In ieder geval had hij te kampen met ernstige geldproblemen en dreigde failliet te gaan. Gillis stierf in 1385 met achterlating van zijn vrouw en drie zonen. De versregel Du coors die doot du liets mi ’t leven geeft bij sommigen aanleiding te vermoeden dat Gillis de hand aan zichzelf had geslagen.

Hoe dan ook, Jan Moritoen en Gillis Honin zouden in elkaars gezelschap reuzeveel lol hebben beleefd. Hun vrije tijd brachten ze al dichtend en zingend door. In verband hiermee waren zij vermoedelijk lid van een of ander Brugs muziekgezelschap. Taalgeleerden dachten aanvankelijk dat het toen wijd en zijd bekende ‘Broederschap van Onze Lieve-Vrouwe van den Drogen Boom’ hiervoor in aanmerking kwam. De dichtende en musicerende leden van dit gildeachtige kunstgezelschap waren edellieden, rijke poorters en internationale kooplieden. Vandaag de dag is men eerder geneigd Jan & Gillis te beschouwen als leden van een meer informele kring met een gemiddeld jongere leeftijd dan die van het notabele Broederschap. In de ‘vagantenachtige’ ambiance van een jeugdig en jolig gezelschap zou men ongetwijfeld veel losser met elkaar zijn omgegaan dan in de deftige omgeving van voornoemde Broederschap.

In de versregels 4 tot en met 8 (= 1e strofe ná het keerrijm) blikt de dichter blij terug op de tijd op aarde die hij heeft mogen doorbrengen in gezelschap van zijn ‘muziekgabber’ Egidius. Saampjes was alles toen “goed, fijn en vol vreugde”. In versregel 12 tot en met 16 ( = 2e strofe ná het keerrijm) bevindt de dichter zich in het heden. Hierover is hij duidelijk somber gestemd. Hij moet immers nog “sneven” en “pijn lijden” en eenzaam “een liedje zingen” zolang hij niet herenigd is met zijn boezemvriend. Vandaar zijn troostende hint: ”Hou maar zolang een plaatsje voor mij vrij, naast jou, daarboven.” Want zijn (of hun?) stille wensdroom samen de pijp uit te gaan na een schier eindeloze tijd van feesten en ‘leve de lol’ blijkt niet in vervulling te zijn gegaan. Deze ‘terloops’ uitgesproken smeekbede, verware min stede di beneven, die de dichter gedurende zijn eigen, resterende verblijf op aarde richt tot zijn zo onverwachts vertrokken maatje, beschouwt Frits van Oostrom (*1953), RUL-en RUU-hoogleraar Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen, als de ontroerendste regel van dit tijdloze gedicht.

Van het Egidiuslied zijn intussen verschillende muziekuitvoeringen te beluisteren op cd en via YouTube. Zowel de stem van de vertolker, alsook de ‘middeleeuws-achtige’ klank van de begeleidingsinstrumenten, zijn alle even indrukwekkend. Toch vind ik de op 19 mei 2009 in YouTube opgenomen vertolking van Paul Rans & Ensemble het mooist. Dat komt omdat deze Leuvenaar de ‘lamentatie’ – dat is de klagende toon die nu eenmaal bij het Egidiuslied hoort – op ingetogen wijze weet te laten doorklinken in zijn tenorstem.


Egidius waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn;
Du coors die doot, du liets mi ’t leven.

Dat was gheselscap goed ende fijn;
Het sceen t’een moeste ghestorven sijn.
Nu bestu in den troon verheven,
Claerrer dan der zonnen scijn;
Alle vreucht es di ghegheven

Egidius waer bestu bleven?
Mi lanct na di gheselle mijn;
Du coors die doot du liets mi ‘t leven.

Nu bidt voor mi, ic moet nog sneven
Ende in de weerelt liden pijn.
Verware mijn stede di beneven:
Ic moet noch zinghen een liedekijn;
Nochtan moet emmer ghestorven sijn

Egidius waer bestu bleven?
Mi lanct na di gheselle mijn;
Du coorros die doot du liets mi ’t leven.



Afbeelding: ’79k10_028r_002_bis.jpg’, bijgesneden. Bron: Koninklijke Bibliotheek. In het publieke domein. De afbeelding toont de pagina met de tekst en de melodie van het besproken lied.



___

Deze website is een initiatief van de culturele vereniging ‘Identiteit Nederland‘. Voor vragen en contact klikt u hier.


Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *